Psalms 55

1Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth. [055:2] O God! neem mijn gebed ter oren, en verberg U niet voor mijn smeking.
 onderwijzing Als op den voorgaanden psalm.
2[055:3] Merk op mij, en verhoor mij; ik bedrijf misbaar in mijn klacht, en maak getier;
 klacht Of, gepeins, gebed; hij wil zeggen dat de overdenking van al zijne zwarigheden en gevaren hem onrustig en kermende maakt in het bidden.
,
 getier Of, rumoer, gerucht.
3[055:4] Om den roep des vijands, vanwege de beangstiging des goddelozen; want zij schuiven ongerechtigheid op mij, en in toorn haten zij mij.
 roep Bebr. stem; dat is, den roep, din mijne vijanden laten gaan, dat zij mij van alle kanten willen omsingelen en in het verdrf brengen. Verg. 2Sa 17:11-14 , 2Sa 17:21 , 2Sa 17:24 .
,
 des goddelozen; Dat is, die de goddeloze mij aandoet.
,
 ongerechtigheid Of, valsheid, ongelijk, onrecht; dat is, zij bezwaren mij met leugens, strooiende van mij allerlei boze stukken, waarmede ik mij dit lijden op den hals gehaald en verdiend heb.
4[055:5] Mijn hart smart in het binnenste van mij, en verschrikkingen des doods zijn op mij gevallen.
 smart Dat is, lijdt smart als van een barende vrouw.
,
 doods Dat is, dodelijke.
5[055:6] Vrees en beving komt mij aan, en gruwen overdekt mij; 6[055:7] Zodat ik zeg: Och, dat mij iemand vleugelen, als ener duive, gave! ik zou henenvliegen, waar ik blijven mocht.
 Och Hebr. wie zal mij geven, enz., algemene manier van wensen bij de Hebreën, gelijk boven Psa 14:7 , en Psa 53:7 . Zie Deu 5:29 .
,
 vleugelen Hebr. een vleugel, of veder; dat is, vleugelen.
,
 duive Een zwak en vreesachtig dier, dat zich in de woestijnen en holen zoekt te verbergen, zie Jer 48:28 .
,
 waar Hebr. en zou blijven, of wonen; waar slechts veilig kon zijn, wil hij zeggen.
7[055:8] Ziet, ik zou ver wegzwerven, ik zou vernachten in de woestijn. Sela.
 ver Hebr. mij verre afmaken, zwerven; dat is, ver van hier vluchten, heen zwervende, waar hij dan ook zou mogen wezen. Zie gelijke samenvoeging van twee woorden Psa 45:5 .
,
 vernachten Of, herbergen, mij onthouden, enz.
,
 Sela Zie Psa 3:3 .
8[055:9] Ik zou haasten, dat ik ontkwame, van den drijvenden wind, van den storm.
 Ik zou Hebr. Ik zou de ontkoming haasten voor mij, of mij de ontkoming haasten.
,
 drijvenden Hebr. wind der drijving, of des storms, des aanvals; dat is, deze vervolging, die mij haastelijk overvalt of dreigt weg te rapen, gelijk een stormwind alles nederwerpt of met zich wegrukt. Verg. 2Sa 15:14 , en 2Sa 17:21 .
9[055:10] Verslind hen, Heere! deel hun tong; want ik zie wrevel en twist in de stad.
 tong; Dat is, hunne spraak. Dit verslinden en verdelen der spraak schijnt te zien op de oordelen Gods, die Hij gevoerd heeft over de bouwers van den toren van Babel, en het rot van Korach; Gen 11:7-8 ; Num 16:32 .
,
 wrevel Of, geweld.
,
  stad Jeruzalem, gelijk sommigen verstaan, duidende den psalm op Absaloms vervolging, wanneer [David in haast gevlucht zijnde] Absalom daar binnen kwam, gruwelijk ten hove huishoudende en raad nemende, hoe men zijnen vader best zou overvallen en verdelgen, waarin de raadslieden niet wel overeenkwamen doordien God hunne tongen verdeelde, 2Sa 17:14 , volgens Davids gebed, hier en 2Sa 15:31 . Anderen verstaan het van Gibea Sauls, waar Saul hofhield, [verg. Psa 59:7 ] , of niet juist van ene stad, maar in het algemeen van de ongebonden goddeloosheid, die overal, zelfs in de steden [waar de beste orde behoorde te zijn] in zwang ging.
10[055:11] Dag en nacht omringen zij haar op haar muren; en ongerechtigheid en overlast is binnen in haar.
 omringen Te weten, wrevel en twist omringen de stad; of zij [de bozen] gaan haar [de stad] romdom; dat is, lopende overal om alle kwaad te bedrijven, of mij te achterhalen.
11[055:12] Enkel verderving is binnen in haar; en list en bedrog wijkt niet van haar straat.
 Enkel Hebr. verdervingen; dat is, enkel schenderij, allerlei schade, jammer, verdrukking.
12[055:13] Want het is geen vijand, die mij hoont, anders zou ik het hebben gedragen; het is mijn hater niet, die zich tegen mij groot maakt, anders zou ik mij voor hem verborgen hebben.
 vijand, Versta, geen openbaar vijand, want [wil hij zeggen] was hij mij openbaar vijandig geweest, zo zou het mij zo vreemd niet voorkomen en zo ondragelijk niet vallen.
,
 groot maakt, Zie Psa 35:26 .
,
 verborgen Dat is, mij voor hem hebben kunnen wachten, hem ontgaan, ontwijken.
13[055:14] Maar gij zijt het, o mens, als van mijn waardigheid, mijn leidsman en mijn bekende!
 waardigheid, Hebr. naar mijne schatting, of waarde; dat is, mijns gelijken, geacht of geschat als ik, of dien ik achtte als mijzelven. Anders, van mijne orde; dat is, van mijn staat, toestand en kwaliteit. Hierdoor verstaan sommigen Achitofel, van wiens grootachting en vertrouwen zo in het algemeen als bij David in het bijzonder, zie 2Sa 16:23 ; waarom ook van hem [als hij zich bij Absalom gevoegd had] in het bijzonder geboodschapt werd aan David, als zijnde niet alleen zeer vreemd, onverwacht en trouwelooslijk gedaan, maar ook zulks, dat David [ten aanzien van Achitofels uitnemende kloekheid] daarop wel te letten had. Die dezen psalm op Sauls tijd duiden, verstaan Abner, of anderen van Sauls krijgsraad.
,
 leidsman Of, voornaamste vriend, beleider; te weten, mijner zaken. Zie Pro 16:28 , en Pro 17:9 ; Mic 7:5 .
14[055:15] Wij, die te zamen in zoetigheid heimelijk raadpleegden; wij wandelden in gezelschap ten huize Gods.
 in zoetigheid Hebr. den raad [of de verborgenheid, verborgen raad] zoet maakten.
,
 in gezelschap Of, met de samenlopende schare, [ Psa 42:5 ] . Zie van het Het Hebr. woord Psa 2:1 . Hij wil zeggen dat zij tezamen verplicht waren niet alleen door den band van politieke vriendschap en gemeenschap, maar ook door den allersterksten band van religie.
15[055:16] Dat hun de dood als een schuldeiser overvalle , dat zij als levend ter helle nederdalen; want boosheden zijn in hun woning, in het binnenste van hen.
 Dat hen Of, de dood zal hen, enz.
,
 dood Hij wil zeggen, laat hen schielijk en schrikkelijk omkomen. Zie boven vs.10. Dit spreekt David door den profetischen Geest en ijver des Heeren gedreven zijnde.
,
 woning, De plaats waar zij verkeren, of gezelschap, omgang.
16[055:17] Mij aangaande, ik zal tot God roepen, en de Heere zal mij verlossen. 17[055:18] Des avonds, en des morgens, en des middags zal ik klagen en getier maken; en Hij zal mijn stem horen.
 Des avonds Verg. Dan 6:11 , en Act 3:1 , en Act 10:3 , Act 10:9 , Act 10:30 . Hij wil zeggen dat hij niet zal ophouden noch moede worden, maar God met zijn dagelijkse gebeden, [welker gewoonlijke tijden hij hier verhaalt] als moeilijk en lastig vallen. Zie Luk 18:1 .
18[055:19] Hij heeft mijn ziel in vrede verlost van den strijd tegen mij; want met menigte zijn zij tegen mij geweest.
 ziel in Dat is, hij heeft mijn leven uit gevaar gered en mij in vrede gesteld. Dit kan zien op voorgaande verlossingen, of een gelovige en profetische verklaring zijn van de zekerheid ener goede uitkomst, dergelijke vele in dit boek gevonden worden.
,
 tegen mij; Dat is, die zij mij aandeden, of aandoen wilden.
,
 met menigten Hebr. in, of met, onder, vele [of, grote machtige] zijn zij geweest tegen, of met mij, want het Hebr. woord kan geduid worden op vrienden of vijanden, en beide heeft een goeden zin. Gelijk Davids vijanden vele waren, alzo had hij daarentegen de heirscharen der heilige engelen met zich. Verg. Psa 34:8 , en Psa 57:4 ; 2Ki 6:16 , doch in het volgende sprekkt David van zijne vijanden.
19[055:20] God zal horen, en zal hen plagen, als die van ouds zit, Sela; dewijl bij hen gans geen verandering is, en zij God niet vrezen.
 zit Als Rechter van den beginne. Verg. Psa 93:2 .
,
 Sela Zie Psa 3:3 .
,
 gans Hebr. gene veranderingen; kleine noch grote te weten, van het kwade tot het goede; zij beteren zich niet in het allerminste, wil hij zeggen.
20[055:21] Hij slaat zijn handen aan degenen, die vrede met Hem hadden; hij ontheiligt Zijn verbond.
 Hij Dat is,elkeen dezer goddelozen, of de voornaamste onder hen, dien de anderen volgen.
,
 slaat Of, legt, strekt uit; dat is, hij doet hun kwaad, overlast, geweld, ja hij brengt hen om het leven. Zie Gen 37:22 .
,
 vrede Of, zijne vredegenoten, bondgenoten; verg. Psa 7:5 , en Psa 41:10 , en boven vs.13, 15.
,
 verbond Dat hij met ede en dienvolgens [met aanroeping van Gods heiligen naam] gemaakt en bevestigd had, dat breekt hij zonder schromen.
21[055:22] Zijn mond is gladder dan boter, maar zijn hart is krijg; zijn woorden zijn zachter dan olie, maar dezelve zijn blote zwaarden.
 mond Dat is, de woorden zijns monds; waarom ook het bijgevoegde Hebr. woord in het getal van velen staat, zijn gladder.
,
 dan boter, Of, dan of zij boterig, of geboterd waren. Anders: zij maken hunnen mond glad, of zij verzachten hunnen mond [als] boter.
,
 krijg; Dat is, vol van krijg of strijd, zij hebben niets dan enkel strijd in den zin, tegen mij.
,
 blote Hebr. geopende, uitgetogene; dat is, zij zijn dodelijk wondende, zij zoeken mij daardoor in het verderf te brengen, Verg. Pro 12:18 , en Psa 57:5 .
22[055:23] Werp uw zorg op den Heere, en Hij zal u onderhouden; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten, dat de rechtvaardige wankele.
 Werp David spreekt hier zichzelven en alle gelovigen aan.
,
 uw zorg Hebr. uwe gave, of uw geven; dat is, in al uwe bekommernissen en zorgen, [gelijk de apostel Petrus dit woord gebruikt, 1Pe 5:7 ] , gelijk gij gaarne wildet dat u dit of dat mocht gegeven worden, al denkende op geven, naar den eis van uw gebrek of nood, zo beveel zulks alles uwen hemelsen Vader, die zal u geven wat u zalig is; of uwe gave; al wat Hij [de Heere] u geeft, wat van Hem aankomt; dat is, wat Hij u toeschikt, toezendt, dat werpt gij weder op Hem, vertrouwende dat Hij u zal ontlasten, verlichten en ene uitkomst geven, die tot zijne eer en uwe zaligheid sterkt. Verg. Psa 22:9 . Anders, uw pak, of uwen last; doch deze betekenis wordt in de Heilige Schrift niet gevonden.
,
 onderhouden; Of, voeden; gelijk het Hebr. woord elders gebruikt wordt; zie Rth 4:15 .
,
 Hij zal Hebr. Hij zal niet toelaten in eeuwigheid de wankeling, den [of des of, voor den] rechtvaardige. Verg. Psa 15:5 .
23[055:24] Maar Gij, o God! zult die doen nederdalen in den put des verderfs; de mannen des bloeds en bedrogs zullen hun dagen niet ter helft brengen; ik, daarentegen, zal op U vertrouwen.
 die doen Te weten, de voorzeide goddelozen.
,
 mannen Zie Psa 5:7 .
,
 helfte Hebr. halven, of halveren; dat is, zij zullen een ontijdigen dood sterven. Verg. Job 15:32 , en Job 22:16 , en onder Psa 58:9-10, en Psa 102:24-25 ; Pro 10:27 ; Ecc 7:17 .
Copyright information for DutSVVA